maandag 9 april 2018

De boom en het kind


1. 
Een boom staat loom
 te wiegen in de schaduw
 van zijn buur. De kruin schuin
 tegen vliegen en het 
hete middaguur. 
Zijn wortels worstelen 
zacht, ze zoeken water
 in de grond. Maar zoals 
 hij had verwacht, levert
 dit slechts een droge mond.
 Plots valt de laatste wind
 als een vogel uit zijn takken
 wanneer een huilend kind
 zijn stam weet beet te pakken
 en zo zonder woorden zegt
 hou me, hou me, 
alsjeblieft even recht.

2.

De boom kromt zijn lover
 als armen om het kind.
 Iets vloeit in hen over
 dat binnenin verbindt.
 De tranen worden water,
 een moesson lang verlangd.
 De door droogte geslagen krater
 wordt vrijelijk volgetankt.
 Het bos recht vol verbazing
 de fel geplaagde rug.
 Ontwaakt uit haar verdwazing.
 Wie bracht het leven hier terug?
 Leeg gehuild valt het kind
 aan de voet in een bodemloze slaap.
 De boom weet niet wat hij moet 
met de komst van deze knaap.
 Maar zijn wortels schrapen bladeren
 tot een warm welkom bed
 Zijn takken zoemen zacht 
doorheen de nacht: 
een jongen heeft ons gered.

 

Heks Kladaradash

1.

In een oud vergeten dorp 
aan de overkant was de tijd 
van zand in een woestijn 
van eeuwigheid. Korrel na korrel 
gleed de dag er in de nacht.
Borrel na borrel werd er vrolijk 
op het volgende krieken gewacht. 
Man, vrouw ieder had er zijn taak. 
De boer boerde en bracht 
groenten op smaak. De smid 
smeedde De bakker kneedde en 
aan de draad wapperden lakens 
zichzelf weer kraak. 
Kortom alles was er peisvol 
en vree tot op een dag 
van over zee iets of iemand 
de wind deed draaien 
de rokken omhoog liet waaien
 en het dorp spleet in twee. 
Want op die wind 
daar gleed een heks. 
Slechtgezind en met 
een kromme- neuscomplex. 
Ze haatte geluk 
want o zo saai 
dus sloeg ze het stuk 
met één fikse armzwaai: 
 WOESH, WASH KLADARADASH 
DIT DORP WORDT EEN KIKKERPLAS
 GIFGROEN ALS GAL
 EEN TRANENDAL
 DE VREDE GAAT HIER 
VOORGOED OP STAL


2.


Eens uit de eerste verdwazing 
ontwaakt werd er duchtig 
door elkaar gekwaakt.
 Smalle tongen en lange 
rolden als slangen 
over elkaar heen en woorden
 vielen als roeste messen 
bot en gemeen.
 Uit de grachten kropen oude 
koeien die loeiden over wat 
zo lang verzwegen was. 
Ze zorgden dat allen 
elkaar verfoeiden en brachten
 heel wat deining in het dorp,
 nu dus een kikkerplas.
 Iedereen zocht zich een lelieblad
 en nam er geen meer 
voor de mond. De boer 
die boerde nog maar
 stak niets meer in de grond. 
De smid smeedde nu plannen
 om geluk te vergallen en 
de bakker kneedde frangipanen
 om tot tot gore slijmballen.
 Nu de eeuwenoude peis
 tot spijs was geplet, sprak
 Heks Kladaradasch met gemeen falset:
 Dit lieverdjes is nog maar
 het begin van de pret! 
 Waarop een nieuwe vloek werd ingezet: 
WOESH WASH KLADARADASH 
IEDEREEN EEN LIEFDESCRASH 
OP DEZE PRINSES MET EEN KUSMANIE
 MAAR WIE O WIE HELPT HAAR
 OVER HAAR AMFIBIEFOBIE?


zaterdag 7 april 2018

Het gele balkon


Waken over de nacht. Het zou poëtisch en groots moeten zijn. Maar het was vuil, ordinair. Het was werk dat nooit in deze vorm had mogen bestaan. Een maatschappij die een nachtwaker nodig heeft om geld en goed te beschermen en geen levens, was een maatschappij die de accenten verkeerd legde. En het leven wordt nu eenmaal door accenten bepaald.
Roman verliet de schemering en reed de parking onder het immense gebouw in. Hier heerste de nacht elke minuut, wars van elk seizoen. Hier heersten koplampen, ziekelijk licht en een zielloze wind. Roman parkeerde zijn wagen op het laagste niveau in de verste uithoek, weg van de gulzige bewakingscamera's. Hij liet de motor afslaan en luisterde gespannen.
Het was stil. Zij was stil.
Hij zuchtte opgelucht, opende het venster en stak een sigaret op. "Zo kan het echt niet verder", dacht hij," Voor haar niet. Voor mij niet." Maar die studente van gisteren, misschien bood zij wel een uitweg. Niet dat hij iets voor haar voelde. Hij wilde niets voor haar voelen, want ze was jong en walgelijk naïef. Maar juist haar ongekreukt geloof in leven en liefde, zou hem prima uitkomen. Hij vond zichzelf geen klootzak, maar als zij die achter hem op de achterbank lag te slapen er beter van werd, dan was hij bereid er een te worden. Met hart en ziel. Want beide klopten nog enkel voor haar. Hij was er echter nog niet achter of dit een verrijking of een verarming was. Het was alleszins de enige mogelijk weg.
Roman gooide de sigaret door het venster, sloot dat venster en stapte uit. Terwijl hij zijn bewakersuniform schikte, duwde hij met zijn voet het laatste restje vuur uit de sigaret. Hij schrok van de hoeveelheid agressie die hij in zo één beweging wist te leggen. Hij besefte dat de afgrond in zicht kwam en dat er weinig nodig zou zijn om hem over de rand te duwen. Hij haalde diep adem, klopte zich met beide handen in het gezicht en ademde dan zeer traag en gecontroleerd weer uit. Hij had zich terug in de hand en opende daarmee de achterdeur van de wagen.
Hij plooide zijn lange gestalte de wagen in en boog zich over het slapende meisje. "Mila-luna", prevelde hij zacht, " wordt wakker, lieve meid." Hij streek met zijn vingertoppen zachtjes achter haar oor en langs haar hals. Een siddering vluchtte over haar huidoppervlak en geprikkeld opende zij haar ogen. Verrast slikte Roman de krop door, die de aanblik van haar diepblauwe ogen in zijn keel veroorzaakte. Haar moeders ogen, maar dan helder en vol verlangen en leven. Zoals haar moeders ogen ook waren geweest. Ooit, eens, bij elk ochtendgloren, elk avondlicht. Tot vorige winter, tot...
Hij schudde het hoofd en sloot de ogen om deze golf aan gedachten af te breken. Hij sprak sussend: Je mag zodadelijk verder slapen, maar eerst moeten we weer binnen raken." Mila-Luna kreunde. Zoals elke avond. Maar zoals elke avond kroop ze zonder morren recht en liet ze zich door Roman in een king-size sporttas stoppen. Ze drukte haar knuffeleend en haar knieën dicht tegen zich aan en luisterde naar de rits die boven haar hoofd dicht zoefde. Ze voelde hoe haar vader de tas zachtjes over zijn schouder lepelde en op zijn bovenrug liet rusten. Het zachtjes deinen van de tas, veroorzaakt door de verende tred van haar vader, maakte haar steeds weer slaperig.
Maar vooraleer ze opnieuw zou kunnen indommelen was er altijd weer dat enerverende geluid dat de lift produceerde als hij op hun niveau stopte. Haar vader stapte in en met een lichte kriebel in haar buik voelde ze de lift naar boven snorren. Ze wist dat als nu de deuren opengingen ze zich moest inbeelden dat ze steen was: geen zucht, geen geluid, geen beweging, puur steen. Anders zou alles afgelopen zijn. Alles, en ondanks haar jeugdige leeftijd, vond ze dat alles heel wat.
De lift kwam met een schok tot stilstand en gespannen dacht Mila-Luna maar één ding: "Ik ben een steen, ik ben de meest stenige steen ter wereld."
De liftdeuren schoven open.





2.

Migraine-evocerend licht spatte van de glazen wanden van de ontvangsthal. Dit overheidsgebouw was opgetrokken uit glas en beton. Glas om een transparant beleid te symboliseren en beton om het glas haar bedrieglijke symboolfunctie te laten vervullen. Dit prachtige plaatje werd vervolledigd met zoete lavendelmuziek die het oor ongemerkt binnen zweeft en de hersenen aanzet tot chemische vrolijkheid. Dit plaatje moest Roman elke avond trotseren om zijn laatste liefde te kunnen voeden. Die liefde kweet zich ondertussen voortreffelijk van haar taak: ze was een monoliet in een sporttas.
"Avond, Mia', begroette hij de receptioniste achter de balie. Zonder haar antwoord af te wachten liep hij langs haar heen en opende de deur van de traphal achter haar. Roman wist zeer goed dat dit de minst bezochte ruimte in het hele gebouw was: ambtenaren doen geen trappen, dat past niet in hun zelfbeeld. Hij legde Mila-Luna zachtjes neer en fluisterde: " Tot straks lieve meid, je bent steengoed." Hij wist dat ze dit soort taalspelletjes nog niet begreep, maar de toon waarop hij het zei begreep ze maar al te goed. Hij hoorde hoe ze haar adem nog feller probeerde in te houden dan voorheen, waardoor ze van de weeromstuit het teveel aan lucht naar buiten proestte.
Hij sloot gauw de deur en vroeg gemaakt geïnteresseerd: 'Wat zei je, Mia?'
'Ik zei,' herhaalde Mia monotoon, 'Het is weer het einde van een luizige werkdag, vol luizige contacten met luizige luitjes.'  'Ga dan maar gauw naar je luizig ventje en je luizig leventje', bromde Roman bewust onverstaanbaar. 'Wat?', vroeg Mia. ' Rep je kont huiswaarts en geniet van je welverdiende avond', antwoordde hij. Mia zuchtte diep. 'Ja, dat moet ik maar eens doen zeker,'zei ze en rechtte haar rug. De dag had voor Mia misschien uitzichtloos geleken, maar de avond leek dat evenzeer. Ze nam tas en jas, wuifde een keer in het ijle en verdween langs de glazen schuifdeuren de schemeravond in.
Roman vergrendelde de deuren van de ontvangsthal en schakelde de verlichting in nachtstand. Ook de lavendelzwendel mocht rusten tot morgenvroeg. Hij haastte zich daarna terug naar de trappenhal en fluisterde de naam van zijn dochter. Een rustige regelmatige ademhaling was haar antwoord. Glimlachend nam hij de sporttas op en liep ermee naar de lift. Vanwege de vele camera's was het belangrijk dat Mila-Luna in de tas bleef tot ze op de tiende verdieping waren. Daar werden overdag de besprekingen gehouden en de beslissingen genomen zodat deze verdieping cameravrij werd gehouden. Hier kon hij dan eindelijk zijn dochter te rusten leggen voor de nacht.
Roman stapte op het tiende uit de lift en ging het bureau binnen van één van de ministers. Daar bevond zicht een prachtig salon om diegene te ontvangen die gunstig gestemd moesten worden zodat deze bereid zouden zijn meer te doen dan van hen gevraagd mocht worden. Meestal werkte het. Roman ritste de sporttas open, haalde Mila-Luna zachtjes eruit en vleide haar in de zetel. Met de dekens die tas body hadden gegeven, dekte hij haar toe. Hij scheerde met zijn lippen over haar voorhoofd. En frons golfde over haar gelaat.  De frons gaf zijn 3-jarige dochter een diepwijze uitdrukking. Hij doofde het licht, sloot de deur en liep de gang op. Aan het einde van die gang bevond zich de deur naar een geel balkon. Elk avond bezegelde hij zijn succesrijke binnensluipoperatie met een sigaretje op dat balkon.
Hij schoof de zwaar metalen deur open en stapte het balkon op. De warme avondlucht die hem besprong, voelde broeierig aan. Er zinderde iets in de lucht dat hem onrustig maakte. Hij had het gevoel dat zijn bloed er sneller ging van stromen en zijn hart in een versnelling hoger schakelde. Ten antwoord stak hij gauw een sigaret op en leunde over de balustrade. De stad onder hem danste in haar eigen lichtvervuiling. Als hij zijn ogen half dichtkneep, werd het licht diffuser en leek de stad een omgevallen kerstboom. Roman schudde meewarrig het hoofd en richtte zijn blik op duisternis aan de voet van het gebouw om zijn ogen rust te gunnen. Maar zijn ogen focusten zich echter op twee schimmen die langs wand slopen en via de branddeur het gebouw binnendrongen. Pure, onversneden angst verstijfden zijn lippen zodat zijn sigaret uit zijn mond viel. In haar val verloor de sigaret haar vuur in honderden gensters. Roman had het gevoel alsof een sluimerend voorgevoel nu in zijn buik in honderden gensters uiteenspatte. De angst deed hem pijn.  


3.


Bloed hoorde je niet te voelen, maar nu pompte het zo fel door zijn aderen dat hij vreesde dat ze het elk moment onder de druk konden begeven. Hij zou simpelweg openscheuren. 'Mila-Luna', bliksemde het door zijn hoofd. Het woest kolkende bloed leek bij die gedachte te bevriezen. Roman hapte naar adem en stormde met van bevroren bloed doortrokken benen richting zijn dochter. Toen hij haar zag ademen op de rustige golven van een nietsvermoedende droom, kwam hij weer tot zichzelf. Zichzelf was die man die voelde dat de rand precair dichtbij was, maar zich staande wist te houden met het waanidee dat zolang hij dat wist veilig was voor de val.
Hij sloot de deur en haastte zich naar de lift. Terwijl deze van de tiende verdieping naar het gelijkvloers schoof, trachtte hij de situatie in te schatten. Twee mensen dringen na de kantooruren in het gebouw binnen via de branddeur. De motieven hiervoor kon hij moeilijk inschatten, maar dat ze goedaardig waren kon hij wel uitsluiten. Wat hem vooral bevreemdde, was dat de indringers blijkbaar wisten dat de branddeuren de achillespees vormden van dit gebouw. Ten minste dat waren ze zolang hij zijn avondronde niet had gedaan om ze af te sluiten. Binnensmonds vloekend stapte hij de lift uit en probeerde in te schatten waar het onheil klaar zat om zich op hem te storten. Zijn rechterhand lag op de revolver die hij in een holster op zijn borst droeg, enkel als houvast. Geen haar op zijn hoofd dacht er aan het wapen effectief te gebruiken. Maar als afschrikmiddel kon het zijn dienst bewijzen.
Hij schuifelde behoedzaam de lange gang door die vanaf de ontvangsthal vertrok en waarop eindeloos deuren leken uit te geven. Eindeloze deuren voor eindeloze ruimten waar tegen onbetamelijk veel geld eindeloos werd geleuterd over nieuwe opium voor het volk. Eén van die eindeloze deuren stond open en spuwde ontluisterend wit licht de verduisterde gang in. Roman besefte voor het eerst dat een hart wel degelijk in een keel kon kloppen. Met verstoorde ademhaling sloop hij tot aan het witte lichtkader dat zich op de grond voor de geopende deur aftekende.
Daar hield hij in wat er maar in te houden viel: tred, adem, buik. "Ik zou hier gewoon moeten weggaan, de politie bellen en hen het werk laten doen", dacht hij.  Als hij later aan deze geschiedenis terugdacht, besefte hij dat dit het laatste moment was geweest waarop hij nog een keuze had gehad: de keuze tussen een toekomst of enkel nog verleden.  Zijn keuze veroordeelde hem tot het laatste. Hij bracht zijn hoofd naar voor en keek recht in de verschrikte ogen van een van de indringers die door het raam weerkaatst werden. Een moment leek alles te bevriezen, twee betrapte blikken die elkaar ontmoetten, waardoor de eigenaars van de blikken niet wisten wie van beide zich nu het meest betrapt diende te voelen.  Roman was echter niet van plan om dit uit te zoeken. Hij trok zijn hoofd terug, liet zij hand van zijn wapen zakken en rende naar de liften. Achter hem hoorde hij hoe de betrapte indringer zijn kompaan waarschuwde en hoe vier kriepende schoenen de jacht op zijn vege lijf inzetten. Hij riep de lift maar die had zijn vast werkritme. Een ambtenaarsritme. Zes, vijf, vier....'Komaan', brulde Roman. Zijn gil deed het kriepende geluid versnellen. Eén, nul, ping. Hij trok de liftdeur haast eigenhandig open en gooide zich naar binnen. Het kriepende geluid zat nu haast op zijn huid maar brak plotseling af toen de deur weer toeschoof. Hijgend leunde hij achterover en voelde lift naar boven schieten.
Op het tiende stormde hij het bureau binnen waar zijn dochter sliep. Hij tilde haar uit de zetel en wikkelde een deken om haar heen. Met Mila-Luna tegen zich aangedrukt,  schoot hij weer de gang in. Hij zag dat de lift naar boven kwam. Zes, zeven. Roman zag maar één uitweg en rende naar het gele balkon. Hij sloot de grote stalen deur achter hem. Hier zouden de indringers zonder sleutel, en die hadden ze niet, wist hij, nooit tot bij hen raken. Maar zonder hulp van buitenaf zouden hij en zijn dochter hier ook niet wegraken. Door het gewapende glas zag hij twee mannen op hem toestormen. Hij nam zijn gsm en belde de politie. De twee mannen trokken aan de deur en ramde op het glas. Zonder resultaat echter zoals hij had verwacht.  Terwijl hij de politie op de hoogte bracht, zag hij de twee mannen hem de rug toe keren en naar de lift lopen. "De klootzakken", vloekte hij inwendig, "zij ontsnappen, maar ik kan geen kant uit." Er zat niets anders op dan te wachten tot de politie hen kwam ontzetten. Maar hij wist dat als de politie hen zo zou vinden, hij Mila-Luna voor altijd zou verliezen. Hij zou uit het vaderschap worden ontzet en zij zou van pleeggezin naar pleeggezin zwerven.
Hij drukte Mila-Luna stevig tegen zich aan en keek over de rand van het balkon. De rand die hem de laatste dagen zo had beangstigd, heette hem nu welkom. "Het is gewoon een kwestie van durven springen. Slechts eenmaal de angst overwinnen om daarna nooit meer angst te voelen," hield hij zichzelf voor. Huiverend deed hij een stap naar voor en voelde de zuigkracht van het zwarte gat onder hem.
Plots werd Mila-Luna wakker en huilde indringend. Geschrokken stapte Roman terug achteruit en terug in zijn zorgende vaderrol. 'Rustig maar liefje', suste hij, 'het komt heus wel allemaal goed.' Maar Mila-Luna voelde duidelijk de onrust die in haar vader joeg. Hun beider harten bonkten verwilderd in hun beider borstkas. Het leek of hun harten door de spijlen van hun ribbenkast wilden breken om bij elkaar steun te zoeken. Roman wist dat sussende woorden niet zouden volstaan en trachtte haar af te leiden. Als hij haar zou kunnen doen lachen, zou de onrust kunnen verdreven worden. Hij liet de vingers van zijn rechterhand kriebelend over haar rug lopen en zong: "Er loopt een spinnetje op je rug..." Hij trok zijn rechterhand terug weg, stopte een adempauze met zingen en vervolgde dan gelijktijdig het zingen en het kriebelen met zijn hand. "... en dat spinnetje komt altijd terug." Nadat Roman dit een aantal keren had herhaald, overspoelde de lach de angst tot de angst vergeten werd. Toen de politie hen later ontzet door het schouwspel kwam ontzetten, traden vader en dochter lachend hun noodlot tegemoet. Hij bewust, zij genietend van haar vader. Maar het zou de laatste keer zijn dat ze zich verloor in de heilzaamheid van de nachtelijke lach.