dinsdag 26 december 2017

Het kersthandtasje

foto van Pieter Gasia.

1.

Het is kerstavond zo net voor sluitingstijd
Een oude man lijkt hopeloos zichzelf kwijt
Hij staart triest door een lege winkelstraat
terwijl rondom het weer te wensen overlaat


In zijn broekzak wriemelt de koude hand
waarin smalend tweeënhalve euro brandt
en in zijn ooghoeken twijfelen er tranen
tussen zich wel of niet naar buiten banen

Hij denkt aan het meisje dat op hem wacht
met een zzz in haar naam als zoenen zacht
die hem recht op zijn wankele benen houdt
wanneer hij om haar verloren ouders rouwt

Terwijl de lichten zwichten dooft zijn hoop
laat hij tranen en verbittering de vrije loop
Tot plots iets zich aandient als laatste kans:
een uitstalraam met daarop 'Tweedehands'



2.

Een lijzige stem begroet hem met ‘wij sluiten’
en het roestig rolluik zakt reeds voor de ruiten
Lieve vrouw, smeekt hij, maak toch ’t verschil
twee minuutjes en wat geluk is alles wat ik wil


Met een wanhopig hart loopt hij tussen rekken
met vergane glorie en afdankertjes vol vlekken
die hier wachten op hun voorgoed verdwijnen
of op mensen met lege handen zoals de zijne

De man wikt en weegt maar bevindt alles te licht
tot hij zijn vermoeide ogen op iets onooglijks richt
een handtasje met madeliefjes en blauw als lucht
waaruit als de bliksem somberheid is weggevlucht

Hij toont haar de schat en vraagt hoeveel kost dat
en knijpt ondertussen in zijn zak de 2,5 euro plat
De vrouw neemt een lijst en zucht: okee dan, gauw
voor de belachelijke prijs van 3 euro is het voor jou


3.

De oude man mompelt Dit is echt al wat ik nog bezit
samen met een verlangend kleinkind en een vals gebit
De vrouw zwijgt maar slaat de ogen instemmend neer
omdat ze weet: goedheid die je geeft, komt ook weer


Dankbaar haast hij zich nu naar het meisje met de z
dat thuis op hem wacht en de tafel heeft klaargezet
met geplooide servetten, kaarsen en een flesje bier
en wat eerlijk heerlijks van bij de sociale kruidenier

Trots legt hij het handtasje naast het andere pak
met daarin de door haar verzamelde restjes tabak
Zo delen ze de kerstavond en wat er rest aan geluk
Ze lachen, zingen en maken zich nergens om druk

Zij is blij met het cadeau en hij rolt zich een sigaret
en na een heerlijke avond draagt hij haar naar bed
Maar net voor ze inslaapt, is er toch weer die pijn
omdat haar ouders hier nooit meer bij zullen zijn



4.

Voor de slaap het verdriet omarmt, valt een traan
uit haar ooghoek en lijkt bewust een weg te gaan
naar haar handtasje en bevloeit heel teder en lief
het zorgvuldig genaaide bloemenveld van madelief


Plots groeien die bloemen tot grote ranke bomen
van waarachter haar ouders tevoorschijn komen
en haar wenken om mee met hen kerst te vieren
tussen de vallende vlokjes en witte winterdieren

Die nacht wordt alles licht en van vreugde vervuld
zalft sneeuw de pijn en valt het geluk zich een bult
Ze laat zich weer dragen en vergeet de vele vragen
die sinds het verlies in haar hoofdje bleven knagen

Ze zingen en dansen en knipogen naar de maan
terwijl de kerstster stiekem boven hen blijft staan
Dan neemt het meisje vader en moeder bij de hand
en vraagt stil: Mag ik alsjeblief mee naar jullie kant?



5.

Haar ouders schudden meewarrig van nee
Ze vervagen en nemen één madeliefje mee
De kerstster dooft, de betovering verbreekt
en ze hervindt zich op een kussen doorweekt


Tussen de gordijnen gloort een nieuwe dag
met 't puurste licht dat het meisje ooit zag
alsof de zon nu voor het eerst weer opgaat
en de droevige nacht haar lichaam verlaat

Het handtasje ligt als schat in haar schoot
voortaan heeft zij nu haar redder in nood
Eén madeliefje is weg maar nog 17 te gaan
om bij kerst met hen in verbinding te staan

De volgende jaren vult het tasje zich traag
met gedeelde kerstnachten en heel gestaag
heelt het verlies en laat de pijn zich doven.
Het meisje ontdekte de kracht van geloven.

woensdag 1 februari 2017

Waar de wind waait





Op een hoge berg zit een vrouw

met wolken in haar schoot.

Ze huilt ze zachtjes bij elkaar

en blaast ze één voor één

het zwerk in.


Geen verdriet maar overvloed,

ontroering die overstroomt

vanuit de aarde onder haar.


De reikhalzende dageraad

klimt ondertussen over de kim

kietelt de slaapdronken natuur

wakker die zich opent als

een bedrogen bloem die wacht.


In het dal slaat een man

zich het stof uit de kleren

en luistert naar de honger

die briest en aan hem krabt

als een kat in het nauw.


Boven hem drijven wolken

witte hoop in blauw verlangen

naar elders. Elders dat aan

hem trekt en lokt als een

vrouwenstem in de nacht.


De man staat

in zijn eigen schaduw

staart naar zijn voeten

één voet diep in de grond

die scheurt en brokkelt

als een uitgedroogde huid


Ik moet mezelf verplanten

mompelt hij en graaft

argument na argument

de dorre aarde rond

zijn voeten weg.


Hoog op de berg waait

de wind uit veranderlijke richting.



*********


De vlakte wacht.

De hitte weegt.

Het desolate landschap

galmt in de man tot vertwijfeling.

De witte wolken puffen

richting horizon. Vastberaden.

In hun zog stapt de man

zijn honger achterna.

Hij draagt herinneringen

als kinderen in zijn armen.

Beschermt ze tegen het harde zonlicht

uit angst voor verbleking.

Al het geel rondom was ooit groen.

Toen de vrouw in de bergen

geen wolken huilde.

Maar een rivier.

Voor hier.

Maar de wind waait

de herinneringen uit zijn armen.

Wijst hem terecht. Wijst hem de weg.

Halverwege de vlakte botst

de man op een bord.

Daarop zinderen verschoten letters.

ONDERWEG.

In de schaduw van het bord

zit een kind.

Dat hem niet aankijkt

Het houdt zijn hand voor

tot een vraag die zich

niet laat negeren.

Waar is mijn eten?



**********


De man schudt leeg de blik.

Antwoordt met een treurig

grommen van zijn maag.

Als een verwijt

glijdt het kind

dieper de schaduw in.


De man zoekt houvast

in de eindeloze stoet

witte wolken die boven hun

hoofd harteloos afdrijft.


Ik mag nu niet stilvallen

Ik moet…

De rest droogt uit op zijn

gekloven lippen.

Hij hijst het kind

op zijn rug.

Hij kucht, zucht en vlucht de

witte beloften achterna.


Samen struinen ze door de vlakte

met bomen zonder bladeren

struiken zonder bloemen

rivieren zonder water in hun bedding

huizen zonder leven

wegen zonder einde

zon die schroeit

en wolken

als een wollen pijl

een hooghartig lachje.


Op het lichaam van de man

wordt het steeds drukker.

Een dwergbuidelmuis op zijn buik.

Een zwartvoetbunzing in zijn broekzak

Een wit antilopejong in zijn nek

Een boomkikker op zijn hoofd.

Een laagland gorilla aan de hand

en de moed in zijn schoenen.


Samen zwerven ze

weg van wat was

naar elders en anders.



Halverwege elders

verdampt een rivier zich

leeg in de witte wolkenkaravaan

die nu grijs en drachtig

haar tocht verderzet.


Wat overblijft voor het gezelschap

is slechts een bord

met daarop in verwaterde letters


VERDER ONDERWEG


Verweesd als herfstbladeren

geven ze zich over aan

waar de wind hen waait.




**********


Voldragen wolken, grijs en machtig

drijven tegen hun einddoel aan

over de muur

tot in het land van elders.


Man, kind en bedreigde menagerie

zien de wolken breken

zich tot de laatste druppel

uitstorten en het

bronstige blanke land

blank zetten

de fonteinen vullen

de bomen laven

de overvloed bevloeien.



De lucht hangt vol vette ganzen

en de geur van vruchtbaarheid.

Tussen hen en het paradijs

is er slechts een muur

die scheidt.


In de muur een poort

met een bord

met in glossy letters:


TE VER WEG


Daaronder in kleine puntige letters:


U bent hier niet nodig

U bent andersgodig

Volmaakt overbodig


Het gezelschap kromt de rug

slaat ogen neer en sluit het hart

voor hoop.

Het keert op zijn schreden terug

gaat in tegen

naar waar de wind waait.


Ver weg op de berg

huilt de vrouw

niet langer wolken.


********






Maar wie alles verliest,

wint een nieuw begin.

In hen wordt het nu windstil. Berustend

buigen ze zich

naar het lot en laten dromen

en tegenstand over hen

heen waaien. Hop huiswaarts!

Want sterven doe je thuis. In de

schaduw van de boom

die jouw wortels draagt.

Boven hen hangt

de lucht leeg. Maar niemand

ziet het. Niemand ziet ontbrekende

wolken.

Op het bord waarop

ONDERWEG

stond, leest de

man nu aan de achterkant

TERUGWEG

Een bries trekt aan

en blaast herinneringen

in zijn armen.

Geschokt zet hij het gezelschap neer.

In de schaduw van zijn vermoeden.

Hoop huist altijd boven. Hij beklimt

de onmogelijke berg.

Tot bij de vrouw. Met droogte in

haar blik.

Ze schrikt van de man

die zij tot schim heeft gemaakt.

Maar met een tederheid

die de berg doet rillen

bevrucht hij haar en

wacht zelfbewust

op brekend

water.


*********


Ver weg in het

land achter

de muur

verstomt het feest.  Wacht men

tevergeefs op de ooit

 gul geschonken

witte wolken

uit de schoot

van een onbekende vrouw.

De lege blauwe lucht

lacht.


……





maandag 30 januari 2017

Tilde




 1.
Er was eens in de nabije toekomst
een land hier niet eens ver vandaan
met een volk waarvan de herkomst
samen met de zondvloed was vergaan

Jarenlang had het onafgebroken geregend
tot ook de laatste berg onder water verdween
wie met toenmalige rijkdom was gezegend
nam hebben en houden en vluchtte elders heen

Armen en dapperen zochten steun bij elkaar
voor hen was het samenwerken of verdrinken
Ze verzamelden regenjaar na regenjaar
al wat drijven kon en lieten ballast zinken

Uit tafels, kasten en oude autobanden
vervaardigden ze één gigantisch vlot
smeedden onbreekbare vriendschapsbanden
en droegen samen dit verwoestend lot

Het vlot groeide gestaag uit tot een dorp
met huisjes onderling aan elkaar gebonden
Alles en iedereen nauwelijks op een steenworp
en zilveren kanalen die weer in zee uitmondden

Moestuinen werden in de hoogte aangelegd
en dieren stierven er enkel nog van ouderdom
niemand werd voedsel of onderdak ontzegd
want alles was iedereens en niemands eigendom

2.
Ze noemden hun kleine rijk Waterland
en Waterlanders werd hun geuzennaam
Ze werden zelden door verdriet overmand
maar uit gedeeld leed was hun rijk ontstaan.




Na de zondvloed kwam de stortvloed aan vragen
wat was er gebeurd en hoe viel het te vermijden
Groot en klein wilde verantwoordelijkheid dragen
door weer hoofd- van bijzaak te leren scheiden

Er werd niet getrouwd, des te meer had men lief
heel het volk was tot één grote familie gekneed
Iedereen had vader en moeder, maar vooral veel stief
omdat men allen samen voor iets grootser streed

Het lot smeedde hen tot burgermusketiers
die ademden: één voor allen en allen voor één
op deze drijvende wereld waren ze avonturiers
bij wie elk oude wereldverschil voorgoed verdween

Alle noodzakelijke taken waren eerst in kaart gebracht
en ieder vervulde wat hem die dag het beste lag
Wind, water en zon boden daarnaast de benodigde kracht
en elk etmaal was er een nieuw bestuur van de dag

Maar vooral was er vrije tijd als kabbelend water
vol spel, muziek en verbindende verhalen rond een vuur
Niemand werkte nog aan dwaze illusies voor later
het heden was van tel op het ritme van de natuur

3.
Zo leefden de Waterlanders in broos evenwicht
minder lang maar gelukkiger dan ooit voorheen
woest natuurgeweld had eens hun leven ontwricht
waarna elk ijdel streven voorgoed onder water verdween

Voorgoed? Nee, want aan de horizon dobberde een punt
onzichtbaar nog voor de prachtige vrouw aan de waterkant
Tilde, want zo heette ze, genoot er van haar thee met munt
 haar voeten diep verborgen in het nog koele ochtendzand

Zij was als eerste op dit vlot geboren
dag op dag nu achttien jaar geleden
mannen liepen zichzelf in haar ogen verloren
maar over haar blik was een troebel vlies gegleden

Al die harmonie vond ze steeds saaier en steriel
en de keerzijde was haar helaas volledig onbekend
wat was dat dobberend ding waarop haar oog nu viel
een onverwacht cadeau helemaal voor haar bestemd?

Een kleine boot dreef namelijk haar richting uit
met een man uitgedroogd en schijnbaar dood
Tilde sprong in volle paniek bij hem in de schuit
van waar kwam die vreemdeling die ze in haar armen sloot?

Ze bracht haar vochtige lippen naar zijn mond
en probeerde zilt water met zoet te bestrijden
Ze wist dat ze hiermee de Waterlanderwet schond
die gebood om elk contact met buitenaf te mijden.

4.
Maar als ze met ‘contact’ een man kon redden
gold de Waterlanderwet waarschijnlijk niet
Daar durfde ze haar gans geluk op te verwedden
zeker nu haar kus de man niet onverschillig liet

Onbestemde tijd staarden ze elkaar aan
blauw in blauw en rood op rood
Dit stilleven ruimde echter ruw baan
Toen zout water uit zijn mond naar boven schoot

Ze hielp hem proestend op het strand
Wie was hij en waar kwam hij toch vandaan
Stern kwam vanuit het hooggelegen Barreland
door honger en droogte weg van huis gegaan




De gevluchte rijken leefden daar nu in grote weelde
maar de ruw beroofde aarde werd er dor en kaal
Terwijl hongersnood zijn volk steeds meer verdeelde
bleef men oplossingen zoeken volgens het oud verhaal

Stern was er daarom met veel geld op uitgezonden
Naar een vruchtbaar El Dorado zoals Columbus in zijn tijd
Dat dan met veel geld aan het thuisland werd verbonden
zo kon dan  alles bij het oude blijven en dit tot ieders profijt

Na weken van zwerven had hij nu zijn doel bereikt
Hier op dit gigantische vlot stond alles mooi in bloei
Door hem te redden had zij zichzelf levenslang verrijkt
Hij zou haar de knepen leren van ongebreidelde marktgroei 
5.
Sterns verhaal zaaide verwarring in haar gewillig bloed
zijn stem was zijdezacht maar de woorden klonken koud
uit zijn ogen straalde een haar onbekende, felle gloed
en wat waren die ideeën waarmee ze niet was vertrouwd

Maar al haar twijfel verstilde door zijn vranke lach
en  vol vertrouwen nam ze hem bij de hand
Op haar hoede en zorgend dat niemand hun zag
leidde ze Stern onbevangen door wonderlijk Waterland 

Stiekem toonde ze Afhaalpunten waar je kon halen
al wat een mens aan middelen maar nodig had
Stern verwonderde zich dat niemand moest betalen
maar wie betaalde nu voor wat je gemeenschappelijk bezat

Ze laveerden langs drinkvijvers en hangfruit
zijn dorst werd gelest en zijn honger gestild
Ondertussen vertelde Tilde hem honderduit
hoe alles hier waarde had en niets werd verspild

Na uren van zorgeloos slenteren en vlinderen
belandden ze op het centrale ontmoetingsplein
Vanuit de schaduw zagen ze spelende kinderen
die niets anders moesten dan gewoon zichzelf zijn

Straks zou hier Tildes 18de verjaardag worden gevierd
en het ganse plein werd hiervoor kleurrijk opgetuigd
Deze azuren dag leek door niets te kunnen worden ontsierd
maar in de achtergrond liet het noodlot zich niet onbetuigd

6.
Twee mannen hadden Sterns boot gevonden
met daarin alles wat een Waterlander verontrust
Elektronica, geld en wapens om te verwonden
Er was een indringer en hij was verdomd goed uitgerust

Met alle bezittingen trokken ze naar het centrale plein
En gaven deze klare waarschuwing mee aan de wind
Laat elke Waterlander vanaf nu op zijn hoede zijn
want er is een vreemdeling die zich onder ons bevindt

De wind bracht het nieuws van oor tot oor
Een huivering trok door het anders onbezorgde volk
Op het plein zochten ze vertwijfeld bij elkaar gehoor
maar angst maakte van iedereen een woordeloze tolk

Het werd stil toen het bestuur van de dag verscheen
één man, één vrouw, één kind en de vierde bejaard
De vrouw nam het woord, sprak rustig en sereen
over het mysterie dat moest worden opgeklaard

Ze toonde de verontrustende buit uit de boot
een buit die in hun rijk van generlei waarde was
maar de dreiging was daarom niet minder groot
dit waren symbolen waarvan het volk ooit moeizaam genas

Maar erger dan de symbolen was bovenal de eigenaar
waar was hij nu en met welk doel was hij gekomen
zijn aanwezigheid bracht hun precair evenwicht in gevaar
maar de catastrofe was nog groter als hij zou ontkomen
7.
Tilde trok Stern tegen haar aan dieper de schaduw in
ze moest hem overtuigen om voor altijd hier te blijven
Ze fluisterde over zorgeloze liefde en een nieuw begin
maar plots voelde ze zijn lichaam in haar armen verstijven

De man vooraan stond met het vele geld te zwaaien
vervloekte het en gaf het prijs aan rusteloze vlammen
Stern wist zich woest uit Tildes omarming te draaien
en zijn rauwe kreet deed heel het plein verlammen

Stop daar toch mee, volk van eenvoudige dwazen
dit is slechts het begin van jullie toekomstig fortuin
Mijn volk koopt alle dieren die hier staan te grazen
en de hele oogst want onze landbouw ligt in puin

Met onze technologie zullen we alles hier optimaliseren
zodat jullie nauwelijks nog iets van arbeid moeten doen
Wie met ons samenwerkt zal daarvan ruimschoots profiteren
en eindelijk weer een leven leiden vol rijkdom en fatsoen

De bejaarde hief zijn hand en maande hem te zwijgen
Sterns ideeën waren antiek en spraken hen niet langer aan
Na de zondvloed wisten ze dit broze evenwicht te verkrijgen
niemand was dus zo dwaas op Sterns woorden acht te slaan

Maar uit naam van alle Waterlanders en het bestuur van de dag
nodigde hij Stern uit om zijn land voorgoed vaarwel te zeggen
Hij moest beseffen dat zijn enige mogelijke toekomst hier nu lag
indien hij niet wilde dat ze zijn lijk uit zee moesten dreggen

8.
Trillend en bleek kwam Tilde naast Stern staan
en schoof haar klamme vingers in zijn hand
Ze begreep wat er nu door hem heen moest gaan
het verlies van alles en iedereen in zijn vaderland

Maar in een flits nam hij het wapen van de grond
drukte Tilde tegen zich aan en richtte toen de loop
waarna de menigte plots dreigend rond hen stond
met iets van een roofdier dat zijn prooi bekroop

Stern begreep de zinloosheid en keek Tilde in de ogen
hij kuste haar  met alle liefde die in hem besloten lag
Maar Tildes stille tranen lieten één kind niet onbewogen
het kind dat behoorde tot het bestuur van die dag
  
Wacht, sprak ze zacht, we hebben Tildes wens niet gehoord
en de wens van een jarige is in Waterland heiliger dan de wet
Tilde glimlachte weifelend en nam behoedzaam het woord
Ik draag de schuld van alle onheil want ik heb hem gered

Een impulsieve daad heeft ons lot onherroepelijk verbonden
bezegeld met een liefde nauwelijks vatbaar voor de mens 
Laat daarom Stern en mij vertrekken, vrij en ongeschonden
met jullie zegen, dat is mijn diepste verjaardagswens

Alle Waterlanders waren tegelijk ontzet en ontroerd
Tildes wens bracht echter heel hun samenleving in gevaar
Maar een verjaardagswens moest altijd worden uitgevoerd
dus opende de menigte in één magistraal groots gebaar

9.
Vol ongeloof duwde Stern de boot van de kant
vrij en voor de tweede maal door Tilde gered
Met haar aan zijn zij zette hij koers naar Barreland
samen hadden ze het noodlot een fatale hak gezet

Tilde staarde tot het ponton aan de horizon verdween
zuchtte diep en zocht vertroosting in de armen van Stern
zijn extatische woorden raasden over al haar onrust heen
maar pas toen hij haar eindelijk kuste, raakte hij de kern
In het avondrood vreeën ze op het ritme van de golven
hij voelde zich de koning te rijk en zij was zijn koningin
terwijl Tilde onder verscheurende gevoelens werd bedolven
sliep Stern in en droomde van een grenzeloos nieuw begin

De boot dobberde onder het vale licht van de maan
en mist ontnam de sterren hun vertrouwde luister
Tilde stelde steeds uit wat moest worden gedaan
kroop toch richting Stern en sprak in zacht gefluister

Ik bemin jou maar nog meer mijn volk
Ze huilde, richtte het wapen en schoot
Op zijn borst verscheen een rode wolk
In haar stierf het sprookje een stille dood

Ze vertrouwde Stern toe aan de rusteloze zee
En keerde de boot toen met resoluut gebaar
volk en liefde, onbewust redde ze alle twee
door Sterns dood en wat zich nestelde diep in haar.


Einde
.

zondag 8 januari 2017

Beelden van stand




Het is weer zo’n dag
te moe om te vliegen
enkel zin om te wiegen
op thermiek los van de tijd
Maar een aards gezag
trekt mij naar beneden
om mezelf te besteden
aan in brons gegoten
vergankelijkheid.
Als simpele duif,
schuif ik mezelf opzij
en glij
uit mijn vlucht
richting barones
de Pompadour
op de mosgroene koer
van het binnenhof.
Ik ben haar slof.
Haar dienaar. Haar brug.
Haar lichaam oogt stug.
Maar in het verlangen
onvervuld is ze al die
eeuwen blijven hangen
met groeiend ongeduld.
Ze is een beeld. Van stand.
Dat in weer en wind en door
smart overmand, wacht om
te worden bemind.
Ik land in haar hand en het
spervuur begint. Aan vragen
die ik straks naar de einder
moet dragen. Vragen als post
vol verwachtingen
die bij leven nooit werden
ingelost.


********

Onder mij staan
de beelden van stand
centraal op de pleintjes
maar mentaal aan de kant
Ze voelen zich kleintjes
en oninteressant. Losgeslagen
uit hun oorspronkelijk verband.
Onder het groene mos,
schuilt
hun blos.
Vol pudeur. Hun grandeur
is vervlogen in vergetelheid. In een
tekort aan tijd. Van mensen in
de armen van onverschilligheid.
Hoewel onopgemerkt
 en ingeperkt
klopt er een blauw hart
in elk beeld
dat bloedt
bij de aanblik
van een wereld die
zichzelf besteelt.
Vanuit hun verstilling
zien ze het komen
en gaan van mensen
met eendere wensen
en de verspilling op de
weg daar naartoe. Nooit lijkt
de zelfverloochening
haar spelletje moe.
Van vader op zoon.
Allen op zoek naar geluk.
Volgens het nieuwste
patroon maar dat blijkt nu al kaduk.
De beelden van stand
missen het adellijke van toen.
De traagheid, het schrijden.
Het eerst denken dan doen.
Tussen de beelden van stand
vlieg ik heen weer.
Er lijkt in hen een verlangen ontbrand
naar de grote ommekeer.


******

Boven op de Sint-Pieterskerk
in een gouden gloed van vuur
kwijt Meester Jan
zich van zijn werk
en slaat ongenadig
het volgend uur.
Boven hem drijven de wolken
richting oneindigheid.
Onder hem kolken
de mensen onbewust
van hun tijdelijkheid.
Onbewust van hem,
de vergulde stem van de tijd.
Ik haast mij op zijn schouder,
vertrouwder dan gebruikelijk
en fluister: Luister, Jaquemart,
vannacht wordt de laatste
en de eerste.
Hou je klaar
en wek de oude meester
over honderd tellen.
Dan zal ik de andere beelden vertellen
dat het moment is aangebroken
om het vuur op te stoken
voor de opstand
van alle beelden van stand.
Meester Jan verbleekt,
wankelt en vraagt van streek:
Komt die opdracht van haar,
mijn amour? Is zij dan klaar met de liefde,
mijn madame de Pompadour?
Ik trek mijn vleugels op.
Leugens zijn een strop
die ik hem niet om de nek wil leggen.
Zij zal het je zelf wel zeggen, maar
gedenk nu je taak. Honderd tellen
en dan raak. Geen oordeel vellen.
Alles voor de goede zaak.
De zon kantelt
richting horizon. Ontmantelt
traagzaam de dag.
Ik bezoek de andere beelden
zo snel ik vermag en hoop
dat al wat hen ooit verdeelde
hen nu verenigen mag.

*******

De stad bezit
een weelde aan beelden
van oud-strijders tot wegbereiders,
filosofen, spotters zonder
mededogen en zelfs een maagd
die zich drijvend
stroomopwaarts had gewaagd.
Ik bezoek ze allen
en laat de woorden vallen
als regendruppels
op ontkiemend zaad
als de knuppel
die het hoenderhok
ontploffen laat:
Smelt jezelf tot dageraad
In honderd tellen,
zwellen bejaarde harten
tot jonge veulens, barsten
lethargische geesten
uit hun teugels
en verovert vergeten
bronstigheid het brons.
Het gegons van opgewonden
standbeelden trekt door de stad
die haar eigen helden
en verworvenheden vergat.
Meester Jan start dan
het meesterplan, mikt en tikt
met een gulden stokje
het klokje met de hoogste toon.
Voor alle mensen doodgewoon,
maar niet voor de meestersmid
die al eeuwenlang op het geluid
te wachten zit. De trilling trekt
als een rilling door de tijd. Wekt
de oude meester uit zijn gelatenheid
en vonkt het vuur in de koude haard.
Het uur van de opstand
is geopend verklaard.


*******



Die nacht
vervalt heel even
de zwaartekracht
en zweven de beelden
van stand naar hun
meester met aambeeld
en hamer in de hand.
Onder de navel van de stad
in de catacomben 
van de kerk pookt hij
het vuur in het hellegat
en start zijn meesterwerk.
Brons wordt betrokkenheid
en versmelt zich met goud.
Zonder stand of onderscheid
wordt aan een finaliteit gebouwd.
Uit de ziel van elk beeld, steelt
de smid het woord dat het diepst
van binnen zit. Eer of adelheid.
Gelijk- en broederlijkheid. Vrij-

en menselijkheid.
Hij giet deze woorden in mallen
zo groot als mensen
en zaait ze 
als reuze wensen
als ijzeren wallen
over de langste laan van de stad.
Als een kronkelpad
dat de pas remt
en elke wandelaar
tot bezinning stemt.
Onder mijn vrolijkst gekoer
smelt hij madame de Pompadour
samen met Meester Jan tot een 
spiegelend hart dat de eeuwigheid 
tart met daarin twee in elkaar
gehaakte gouden ringen.
Deze twee verliefdelingen plant
de smid daar  waar de nood
het hoogste zit.
Als de stad ontwaakt
is er geen beeld meer
dat op zijn sokkel waakt.
Maar vanaf die dag
zag iedereen hen 
weer staan
waardig en confronterend
in het midden van 
de naar hen hernoemde
BONTGEGOTENLAAN.



*******