Op een hoge berg zit
een vrouw
met wolken in haar
schoot.
Ze huilt ze zachtjes
bij elkaar
en blaast ze één voor
één
het zwerk in.
Geen verdriet maar
overvloed,
ontroering die
overstroomt
vanuit de aarde onder
haar.
De reikhalzende
dageraad
klimt ondertussen
over de kim
kietelt de
slaapdronken natuur
wakker die zich opent
als
een bedrogen bloem
die wacht.
In het dal slaat een
man
zich het stof uit de
kleren
en luistert naar de
honger
die briest en aan hem
krabt
als een kat in het
nauw.
Boven hem drijven
wolken
witte hoop in blauw
verlangen
naar elders. Elders
dat aan
hem trekt en lokt als
een
vrouwenstem in de
nacht.
De man staat
in zijn eigen schaduw
staart naar zijn
voeten
één voet diep in de grond
die scheurt en
brokkelt
als een uitgedroogde
huid
Ik moet mezelf
verplanten
mompelt hij en graaft
argument na argument
de dorre aarde rond
zijn voeten weg.
Hoog op de berg waait
de wind uit
veranderlijke richting.
*********
De vlakte wacht.
De hitte weegt.
Het desolate
landschap
galmt in de man tot
vertwijfeling.
De witte wolken
puffen
richting horizon.
Vastberaden.
In hun zog stapt de
man
zijn honger achterna.
Hij draagt
herinneringen
als kinderen in zijn
armen.
Beschermt ze tegen
het harde zonlicht
uit angst voor
verbleking.
Al het geel rondom
was ooit groen.
Toen de vrouw in de
bergen
geen wolken huilde.
Maar een rivier.
Voor hier.
Maar de wind waait
de herinneringen uit
zijn armen.
Wijst hem terecht.
Wijst hem de weg.
Halverwege de vlakte
botst
de man op een bord.
Daarop zinderen
verschoten letters.
ONDERWEG.
In de schaduw van het
bord
zit een kind.
Dat hem niet aankijkt
Het houdt zijn hand
voor
tot een vraag die
zich
niet laat negeren.
Waar is mijn eten?
**********
De man schudt leeg de
blik.
Antwoordt met een
treurig
grommen van zijn
maag.
Als een verwijt
glijdt het kind
dieper de schaduw in.
De man zoekt houvast
in de eindeloze stoet
witte wolken die
boven hun
hoofd harteloos afdrijft.
Ik mag nu niet
stilvallen
Ik moet…
De rest droogt uit op
zijn
gekloven lippen.
Hij hijst het kind
op zijn rug.
Hij kucht, zucht en
vlucht de
witte beloften
achterna.
Samen struinen ze
door de vlakte
met bomen zonder
bladeren
struiken zonder
bloemen
rivieren zonder water
in hun bedding
huizen zonder leven
wegen zonder einde
zon die schroeit
en wolken
als een wollen pijl
een hooghartig
lachje.
Op het lichaam van de
man
wordt het steeds
drukker.
Een dwergbuidelmuis
op zijn buik.
Een zwartvoetbunzing
in zijn broekzak
Een wit antilopejong
in zijn nek
Een boomkikker op
zijn hoofd.
Een laagland gorilla
aan de hand
en de moed in zijn
schoenen.
Samen zwerven ze
weg van wat was
naar elders en
anders.
Halverwege elders
verdampt een rivier
zich
leeg in de witte
wolkenkaravaan
die nu grijs en
drachtig
haar tocht verderzet.
Wat overblijft voor
het gezelschap
is slechts een bord
met daarop in
verwaterde letters
VERDER ONDERWEG
Verweesd als
herfstbladeren
geven ze zich over
aan
waar de wind hen
waait.
**********
Voldragen wolken,
grijs en machtig
drijven tegen hun
einddoel aan
over de muur
tot in het land van
elders.
Man, kind en
bedreigde menagerie
zien de wolken breken
zich tot de laatste
druppel
uitstorten en het
bronstige blanke land
blank zetten
de fonteinen vullen
de bomen laven
de overvloed
bevloeien.
De lucht hangt vol
vette ganzen
en de geur van
vruchtbaarheid.
Tussen hen en het
paradijs
is er slechts een
muur
die scheidt.
In de muur een poort
met een bord
met in glossy
letters:
TE VER WEG
Daaronder in kleine
puntige letters:
U bent hier niet
nodig
U bent andersgodig
Volmaakt overbodig
Het gezelschap kromt
de rug
slaat ogen neer en
sluit het hart
voor hoop.
Het keert op zijn
schreden terug
gaat in tegen
naar waar de wind
waait.
Ver weg op de berg
huilt de vrouw
niet langer wolken.
********
Maar wie alles
verliest,
wint een nieuw begin.
In hen wordt het nu windstil.
Berustend
buigen ze zich
naar het lot en laten
dromen
en tegenstand over
hen
heen waaien. Hop
huiswaarts!
Want sterven doe je
thuis. In de
schaduw van de boom
die jouw wortels
draagt.
Boven hen hangt
de lucht leeg. Maar
niemand
ziet het. Niemand
ziet ontbrekende
wolken.
Op het bord waarop
ONDERWEG
stond, leest de
man nu aan de
achterkant
TERUGWEG
Een bries trekt aan
en blaast
herinneringen
in zijn armen.
Geschokt zet hij het
gezelschap neer.
In de schaduw van
zijn vermoeden.
Hoop huist altijd
boven. Hij beklimt
de onmogelijke berg.
Tot bij de vrouw. Met
droogte in
haar blik.
Ze schrikt van de man
die zij tot schim
heeft gemaakt.
Maar met een
tederheid
die de berg doet
rillen
bevrucht hij haar en
wacht zelfbewust
op brekend
water.
*********
Ver weg in het
land achter
de muur
verstomt het
feest. Wacht men
tevergeefs op de ooit
gul geschonken
witte wolken
uit de schoot
van een onbekende
vrouw.
De lege blauwe lucht
lacht.
……
Geen opmerkingen:
Een reactie posten