woensdag 1 februari 2017

Waar de wind waait





Op een hoge berg zit een vrouw

met wolken in haar schoot.

Ze huilt ze zachtjes bij elkaar

en blaast ze één voor één

het zwerk in.


Geen verdriet maar overvloed,

ontroering die overstroomt

vanuit de aarde onder haar.


De reikhalzende dageraad

klimt ondertussen over de kim

kietelt de slaapdronken natuur

wakker die zich opent als

een bedrogen bloem die wacht.


In het dal slaat een man

zich het stof uit de kleren

en luistert naar de honger

die briest en aan hem krabt

als een kat in het nauw.


Boven hem drijven wolken

witte hoop in blauw verlangen

naar elders. Elders dat aan

hem trekt en lokt als een

vrouwenstem in de nacht.


De man staat

in zijn eigen schaduw

staart naar zijn voeten

één voet diep in de grond

die scheurt en brokkelt

als een uitgedroogde huid


Ik moet mezelf verplanten

mompelt hij en graaft

argument na argument

de dorre aarde rond

zijn voeten weg.


Hoog op de berg waait

de wind uit veranderlijke richting.



*********


De vlakte wacht.

De hitte weegt.

Het desolate landschap

galmt in de man tot vertwijfeling.

De witte wolken puffen

richting horizon. Vastberaden.

In hun zog stapt de man

zijn honger achterna.

Hij draagt herinneringen

als kinderen in zijn armen.

Beschermt ze tegen het harde zonlicht

uit angst voor verbleking.

Al het geel rondom was ooit groen.

Toen de vrouw in de bergen

geen wolken huilde.

Maar een rivier.

Voor hier.

Maar de wind waait

de herinneringen uit zijn armen.

Wijst hem terecht. Wijst hem de weg.

Halverwege de vlakte botst

de man op een bord.

Daarop zinderen verschoten letters.

ONDERWEG.

In de schaduw van het bord

zit een kind.

Dat hem niet aankijkt

Het houdt zijn hand voor

tot een vraag die zich

niet laat negeren.

Waar is mijn eten?



**********


De man schudt leeg de blik.

Antwoordt met een treurig

grommen van zijn maag.

Als een verwijt

glijdt het kind

dieper de schaduw in.


De man zoekt houvast

in de eindeloze stoet

witte wolken die boven hun

hoofd harteloos afdrijft.


Ik mag nu niet stilvallen

Ik moet…

De rest droogt uit op zijn

gekloven lippen.

Hij hijst het kind

op zijn rug.

Hij kucht, zucht en vlucht de

witte beloften achterna.


Samen struinen ze door de vlakte

met bomen zonder bladeren

struiken zonder bloemen

rivieren zonder water in hun bedding

huizen zonder leven

wegen zonder einde

zon die schroeit

en wolken

als een wollen pijl

een hooghartig lachje.


Op het lichaam van de man

wordt het steeds drukker.

Een dwergbuidelmuis op zijn buik.

Een zwartvoetbunzing in zijn broekzak

Een wit antilopejong in zijn nek

Een boomkikker op zijn hoofd.

Een laagland gorilla aan de hand

en de moed in zijn schoenen.


Samen zwerven ze

weg van wat was

naar elders en anders.



Halverwege elders

verdampt een rivier zich

leeg in de witte wolkenkaravaan

die nu grijs en drachtig

haar tocht verderzet.


Wat overblijft voor het gezelschap

is slechts een bord

met daarop in verwaterde letters


VERDER ONDERWEG


Verweesd als herfstbladeren

geven ze zich over aan

waar de wind hen waait.




**********


Voldragen wolken, grijs en machtig

drijven tegen hun einddoel aan

over de muur

tot in het land van elders.


Man, kind en bedreigde menagerie

zien de wolken breken

zich tot de laatste druppel

uitstorten en het

bronstige blanke land

blank zetten

de fonteinen vullen

de bomen laven

de overvloed bevloeien.



De lucht hangt vol vette ganzen

en de geur van vruchtbaarheid.

Tussen hen en het paradijs

is er slechts een muur

die scheidt.


In de muur een poort

met een bord

met in glossy letters:


TE VER WEG


Daaronder in kleine puntige letters:


U bent hier niet nodig

U bent andersgodig

Volmaakt overbodig


Het gezelschap kromt de rug

slaat ogen neer en sluit het hart

voor hoop.

Het keert op zijn schreden terug

gaat in tegen

naar waar de wind waait.


Ver weg op de berg

huilt de vrouw

niet langer wolken.


********






Maar wie alles verliest,

wint een nieuw begin.

In hen wordt het nu windstil. Berustend

buigen ze zich

naar het lot en laten dromen

en tegenstand over hen

heen waaien. Hop huiswaarts!

Want sterven doe je thuis. In de

schaduw van de boom

die jouw wortels draagt.

Boven hen hangt

de lucht leeg. Maar niemand

ziet het. Niemand ziet ontbrekende

wolken.

Op het bord waarop

ONDERWEG

stond, leest de

man nu aan de achterkant

TERUGWEG

Een bries trekt aan

en blaast herinneringen

in zijn armen.

Geschokt zet hij het gezelschap neer.

In de schaduw van zijn vermoeden.

Hoop huist altijd boven. Hij beklimt

de onmogelijke berg.

Tot bij de vrouw. Met droogte in

haar blik.

Ze schrikt van de man

die zij tot schim heeft gemaakt.

Maar met een tederheid

die de berg doet rillen

bevrucht hij haar en

wacht zelfbewust

op brekend

water.


*********


Ver weg in het

land achter

de muur

verstomt het feest.  Wacht men

tevergeefs op de ooit

 gul geschonken

witte wolken

uit de schoot

van een onbekende vrouw.

De lege blauwe lucht

lacht.


……





Geen opmerkingen:

Een reactie posten