1.
De oude man plooit zijn krant.
Tot een hoedje. Om onder te schuilen.
Tot een vlieger. Om weg te gooien.
Wat rest wordt een prop die hij schopt.
Hij schopt het nieuws onder haar kont.
Het is te licht. Het is te zwaar.
Het is bovenal vaak niet waar.
Hij staart door het raam.
Waar de wind met de wolken speelt.
Waar een vink met een merel een dakgoot deelt.
Daar ligt het nieuws.
Zo oud als de straat. Op straat.
Maar wie daar gaat kent hij niet.
Niet echt. Niet hun verhalen.
Niet hun nieuws.
Hij zet het hoedje op.
Opent het raam en groet.
Begroet het wapperend gordijn aan de overkant.
De merel en de vink.
De buurvrouw en haar kind.
Schenkt het kind hoed en vlieger.
De buurvrouw een lach.
Hij vraagt: is er iets dat ik u vragen mag?
Heeft u misschien een bank?
In ruil voor mijn teevee?
De buurvrouw knikt en spreekt van dank.
Nee, u bedankt en neem de radio ook maar mee.
De avond wandelt de straat in.
De man zit op zijn bank en gloort.
Hij denkt. Dit is een nieuw begin.
Dit is hoe het hoort.
2.
De oude man verft de bank.
Met het kind aan zijn zij.
Het kind is niet blank.
Ze is buur. Ze is blij.
Ze vertelt en verhaalt
over hoe haar vader en moeder
tot in dit land zijn gedwaald.
De oude man zwijgt en knikt.
Schrikt van de eenvoud
waarmee het kind
zijn kijk zacht herschikt.
De bank is nu groen
Kleur van de hoop
Onder het laagje rusten
verhalen van toen.
In vrijheid verteld.
Nergens te koop.
Het kind kan niet wachten
tot de verf is gedroogd
Laat de man in gedachten
die zijn geluk ziet verhoogd
De bank spreekt mensen aan
die verwonderd blijven staan
en vriendelijk vragen:
Nog hoeveel lagen?
De oude man lacht en zegt:
Zoveel als je er zelf legt.
Dan wordt het stil
alsof men die woorden
overdenken wil.
Als die avond de zon
plaatsmaakt voor de maan
denken velen voor het slapengaan
Wat gek: we hebben nu in
onze straat een bank te drogen staan.
Achter zijn raam
voelt de oude man de tijd vertragen
noemt zijn buren bij hun naam
en mompelt: hopelijk nog vele lagen.
3.
De oude man deelt de bank
Vaak maar even. Soms lang.
Met zijn buren. Met passanten
Vrij van verplichting of scherpe kanten.
Ze delen onderwerpen, het weer,
stiltes maar eigenlijk veel meer.
Tijd. Nabijheid.
Geuren die de lente strooit.
De magnolia die hoge ogen gooit.
Woorden.
Oude woorden. Weemoedig.
Verlangend naar rust en blauwe eenvoud.
Een warmbloedig leven dat zich verhoudt
tot de kleine grootsheid van de mens.
Ze delen de onuitgesproken wens
halt te mogen houden in hun stappen.
In hun hoofd. Om los van de keuzes
die hen naar adem doen happen en
de routine die rooft, stil te durven vallen.
Vandaag zitten ze daar samen.
De oude man en de man van nummer 14.
Ze geven verdriet herkenbare namen
en laten elkaar hun binnenkant zien.
Ze huilen stil. Ze lachen luid.
Gooien het gemis er vrijelijk uit.
Gemis om een moeder. Gemis om een vrouw.
Het verlies is verdoken, eenzaam en rauw.
Maar door het te delen
gaat tussen hen nu iets spelen
van herkenbaarheid. Gedragenheid.
Bij het vertrek omarmen ze elkaar
Bezegelen het ongrijpbare
in een simpel gebaar.
Weg is de wereld
met zijn eeuwig gevaar
De oude man kijkt ontregeld
naar het roze
van de bloesemende kerselaar.
4.
De bank zit vol met vrouwen
die daar het leven herkauwen.
Ze maken het behapbaar.
Verteerbaar en beheersbaar.
Ze troosten. Ze roddelen.
Over hun mannen die broddelen
en snoeven over het grootste.
Ze zijn rond. Ze zijn bont.
Ze sluiten dagelijks een verbond.
Over wat te eten en de kinderen.
Over hoe de stress te verminderen
van werk en gezin. De zin en onzin
van alles willen terwijl dat soort honger
toch niet valt te stillen.
En ze genieten. Van elkaar.
Van de oude man die bloemen
staat te gieten verderop in de straat.
Van wat ze niet kunnen benoemen
maar wat dag na dag dieper gaat.
Ze plannen morgen. Ze willen zaaien en
zorgen. Voor kleur. Door wimpels
te naaien. Voor geur. Door wafels te
bakken. Ze willen het leven weer bij de
staart pakken. En naar buiten sleuren.
De straat op. De buurt opfleuren.
Door er te zijn. Door te delen.
Door voor elkaar klankbord te spelen
De oude man staat in zijn perk dat bloeit.
Hij gloeit en glundert:
Het groeit. Het groeit.
5.
De oude man en de postbode
zitten op de bank. Die laatste
ietwat tegen wil en dank.
Nu er geen behoefte meer is
aan krant, bezorgt hij nieuws
uit eerste hand. Geeft de straat
een gelaat waarbij onderwerp
en luisteraar zijn gebaat.
Zo is er Mariet van nummer acht
die ongepland een kind verwacht.
Zonder man. Zonder geboorteplan.
Maar met het jonge geloof dat alles kan.
En, vervolgt de levende gazet,
Fien deelt met Mohammed
het bed. Het duizend-en-één-nachtalfabet.
Echt? Oprecht! Ach, maar
eigenlijk is dat goed noch slecht.
Het is gewoon de liefde.
En haar ondoorgrondelijkheid.
Ze overvalt zonder onderscheid.
Jeanne sukkelt dan weer met jicht.
De leeftijd allicht. En het lot dat weegt.
Met een soortelijk gewicht. Ogenschijnlijk licht.
Tot het diep van binnen voorgoed ontwricht.
En, kleine Bas wil graag bij het ballet.
Maar vader Mark is daar niet mee opgezet.
En zo verder en zo voort. De oude man heeft
in elke verhaal een stukje van zichzelf gehoord
Hij ontzuurt. Puurt uit zijn buurt de menselijkheid.
De wenselijkheid van meer gedeelde tijd.
Hoog boven hen cirkelen de duiven
terwijl watten wolken herwaarts schuiven.
Beneden achter glas zit Trees te wuiven.
Naar schimmen. Overleden. Naar wat was.
Maar voor haar voor altijd heden.
Beide mannen glimlachen en zwaaien.
Ze nemen de ernst niet langer serieus.
Ze laten de ernst waaien. Ze willen vrolijk zijn.
Genereus.
6.
De bank is leeg.
De straat is vol. Bevolkt.
Ze kolkt. Ze bruist. De buurt
is ontluisd en feest. Geneest
zich van de waan van de dag.
Gaat overstag voor de roes
van het samenzijn.
Onder bomen die doorheen
het asfalt wisten te komen
dansen de buren. Gluren ontluikende
jongens onder de rokken. Zingen
de vrouwen met stemmen als klokken.
Over liefde die komt. En vaak sneller gaat
Hoe ze als lust vermomd,
haar wonden slaat. In het vlees. In het hart.
In verlangen obees. In verliezen gehard.
Maar vandaag staan ze open. De armen.
De vensters. De deuren. Weer wordt bij
elkaar binnengelopen. Weer warmen
gensters van aandacht de eenzamen
die treuren.
En dan die geuren. Van bloemen. Van drinken.
Van dansende lijven die zweten. Die stinken. Die
het feest naar een hoogtepunt drijven. Waarbij
de buren alles vergeten. En klinken. Laat alles zo blijven.
Laten alles zo blijven.
Aan de kant staat de oude man. Hand in hand.
Met het buurkind. Goedgezind om dat zijn plan
hier haar ontknoping vindt.
De straat leeft. De straat verbindt.
7.
De oude man zit op zijn bank.
Stijf. Stram. En strak. De noordenwind
waait in zijn flank.
Hij voelt geen ongemak.
Hoog daarboven vlokt het wolkendek
uit haar nek. Legt met witte luister
het land lam. De oude man is nu
sneeuwman. Zijn wijd open ogen
spiegelen krassende kraaien
die voorbij komen gevlogen, hun
onbehagen zaaien.
Het is het buurkind dat hem vindt.
Ze weet het. Ze voelt het. Maar
schrikt niet. Ze vertelt wat hij niet
langer ziet. Dat zijn droom gewoon
doorgaat. Zo sleeën vader Mark en
kleine Bas door de straat. Staat Mariet
paraat met warme thee en chocola. Oefent
haar rol van toekomstige ma. Er wordt
gerold. Er wordt gegooid. Er worden
winterlachjes rond gestrooid.
Er wordt stilgestaan. Bij de bank. Met
een lach en een traan. En woorden
van dank. En er wordt gezworen. Bij zon en
bij maan. Lieve oude man, je werk gaat nooit
verloren zolang deze bank hier blijft staan.
De oude man wordt gepast ten grave gedragen
De bank blijft achter. Verzamelt verhalen.
En lagen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten