zondag 22 december 2024

De wind heeft werk

 1.

De wind heeft werk,
waait sterk tegen de verwachtingen in
de wolken van de herfst
door het zwerk. Met een plan
dat geen man geloven kan
geeft hij gewoon gehoor
aan de temperatuur die stijgt,
die niemand nog onder
controle krijgt en maakt er
dus maar het beste van.
Een meisje met regen in de ogen
voelt zich door de zomer bedrogen
en kijkt hoe de zon steeds vaker wijkt
achter een poel van grijs zonder regenbogen.
Ze heeft het warm. Ze heeft het kil.
Met een pop onder de arm vraagt ze zich af
waar het weer nu weer naartoe wil.
Onder haar huid jeukt er onrust en
voelt het bloed dat de wind niet doet
wat hij gebruikelijk doet. Hij ademt niet,
hij raast. Hij blaast de seizoenen uit verband
en verdwaast dieren en mensen die nog niet
beseffen dat ze in een grilligere toekomst
zijn beland. Het meisje drukt haar pop tegen
tegen zich aan en fluistert dat alles gauw weer zal
overgaan. Maar buiten bevolken de wolken
de lucht en binnen haar gedacht.
Eigenlijk weet het meisje al lang niet meer
waar ze maar beter niet op wacht.


2.
De oude man schuifelt
door zijn dorp op een steenworp
van de stad waaruit veel is verdwenen,
en waarin veel is verschenen waarmee hij
nooit iets heeft gehad. Veel daarvan
was stapvoets gekomen uit dromen
van zij die onverhoeds het dorpsleven
hadden overgenomen en zonder nadenken
naar hun hand hadden gezet. Tegen water
dat wil stromen helpt nu eenmaal
vloeken noch gebed.
Dat water valt ondertussen
warm naar beneden, knaagt druppel
voor druppel aan het verleden en
vaagt de illusie weg dat alles gebeurt
om een reden. De oude man hoort
in het tikken van de regen het tikken
van de tijd en weet dat elke tik een stapje
dichter betekent bij zijn oneindigheid.
Maar nu strekt de namiddag zich uit
in natte lamlendigheid en dus leidt de man
zijn schreden het oude kerkpad naar beneden
richting de rivier. Want hier jaagt de wind
alles samen en hoort hij oude namen
ruisen in het druisen van kabbelend water
van al zij die plots niet meer meededen aan later.
Onder een loden lucht neemt hij met een zucht
plaats op de bank onder de eik en met een heupfles
binnen handbereik laat hij zijn blik dwalen en wacht
op de verhalen die uit de stilte naar boven zullen
drijven. Steevast zullen die draaien rond al wat niet
mocht blijven.

3
De wind blijft als een plichtbewuste herdershond
zijn rol vertolken en drijft de wolken als makke
schapen langs het firmament. Deze haast
niet gewend schuiven die in en over elkaar
en maken zich ongewild klaar voor een hoger doel
dat ze zelf niet kennen. Het mennen van de wind
maakt dat de duisternis het op klaarlichte dag wint
van de zon. Want wat begon als een dag
van aarzelend blauw vol wufte witte watten, zal nu
gauw openspatten in een golf van giftig grijs. De reis
die in een andere tijd aanving, verandert hier van vorm
en wordt een storm met een epische kracht. De oude man
weet dat hij te lang heeft gewacht en drukt zich
amechtig aan tegen de eik. Wit als een lijk en bang
als een kind jammert hij omdat hij vreest dat zijn eigen einde
hier nu begint. Want als hij ziet hoe de rivier voor hem
danst in haar bedding, is redding een sprookje waar hij
niet in gelooft. In zijn hoofd verschijnen beelden
van toornige goden die razen omdat de mens
al wat was verboden met de voeten moest treden.
Met als enige reden hubris. En hebzucht. Dat ook.
De lucht kraakt en barst uit haar voegen. Het ongenoegen van
zijn ingebeelde goden overspoelt hem, rukt hem uit
de omhelzing met de boom en sleept hem richting stroom.
Die kolkt ondertussen met het schuim op de lippen en maakt
zich klaar om alles dodelijk te kussen wat klem in zijn armen komt
te zitten. De oude man graait naar het riet en ziet hoe een pop
er in verzeild is geraakt. Ergens huilt er een meisje met regen in
de ogen omdat ze zich zorgen over haar maakt.

4.
De wind is bronstig en beukt op het kind dat
op de brug weifelt tussen terug of
haar pop achterna. Maar weldra zal ze
niet meer kunnen kiezen wat ze bereid is
te verliezen. Want de modder onder haar voeten
verovert klodder voor klodder de witte gympen
die ze met rode roosjes had mogen pimpen en
zuigt haar vast. Op de tast en op haar hurken
schuift ze met de modderstroom mee en doet
gedwee wat de elementen haar opdragen. De
windvlagen smoren de woorden in haar mond
en ze voelt hoe haar zomerjurk gaat wegen
doorweekt door de regen en haar dwingt
richting de grond. Het wassende water
komt nu naar haar toe en het vechten moe
laat ze alle weerstand varen. Met radeloze
gebaren probeert ze zich drijvend te houden
en in de normaal ondiepe rivier weer recht te
staan. Maar er is geen beginnen aan. De wind
zingt een slaapliedje in de bomen, het kind
laat de regen uit haar ogen stromen en wacht
tot dit alles zijn bestemming vindt.
Ondertussen klimt de oude man luttele centimeters
terug de oever op en grijpt de pop die hem
met haar immer ontvankelijke blik een vorm
van houvast biedt. Het riet rondom knakt met
een zekere vrolijkheid en het is slechts
een kwestie van tijd vooraleer alle grip
verdwenen zal zijn. Het venijn, denkt de oude
man, zit 'm in de staart en we hebben dat
met z'n allen netjes zelf bij elkaar gespaard.

5
De oude man denkt aan wijlen zijn vrouw die
hem bij de bevalling aan haar zijde wou en hem
in de hand kneep. Het was toen dat hij begreep
dat eens het water is gebroken niets de stroom
nog kan stoppen tot er nieuw leven is ontloken
of wat te zwak is, is verdreven. Voor even meent
hij ,dit indachtig, dat hij zich maar beter
kan overgeven aan wat toch niet valt
te vermijden. Hij voelt zich weer verder
neerwaarts glijden en is helemaal klaar voor
wat de natuur kennelijk van hem wil. Maar
dan zet een gil alles stil. De wind houdt een
hartslag de adem in, het water staakt
een tel lang haar gespin en het kind lijkt nu
plots te worden gedragen. In dit ogenblik
van ogenschijnlijk vertragen en het uitrekken
van de tijd ziet de man een mogelijkheid
en gooit zijn leden en de pop in de strijd.
De oude man houdt de pop richting
het kind in de hoop dat het de nodige
houvast vindt om haar dan naar zich toe te
trekken. Ze kijken elkaar aan, ze rekken
en ze reiken. Maar wind en water willen
niet langer wijken. Ze doen waarvoor
ze zijn gekomen en laten al wat stilstond
weer stromen.
Als later de vogels weer zingen in de bomen
en de zon het weer wint van de wolken, vindt
de oude man het kind langs de waterkant.
Met een poppenarmpje in de hand en niets
meer in de ogen. En de wind? Die heeft nog
werk en is alweer elders heen gevlogen.
EINDE

zaterdag 24 december 2022

Moona en de bomen

 

Boven op de berg

Staan voor herberg ‘Het verlangen’

Een man en een vrouw

Met tranen op hun wangen

En geluk in hun handen

Dat daar na al te vele

En al te lange nachten van wachten

eindelijk wist in te belanden.


Het geluk, een kind,

Dat bij het geboren worden

Een nieuwe wereld vindt

Kijkt haar beide ouders aan

En bij het milde en heldere licht van de maan

Geven zij  haar de naam waarmee

Zij De nieuwe wereld die wacht

Tegemoet kan gaan.

Moona Muze met een zachte zucht er achteraan.


Maar die zucht vlucht

Mee met de wind

En vertelt de bomen rondom

Over het kind dat herberg Het verlangen

Na jaren van ongeduld omtovert tot

Tot herberg vervuld.

En de bomen juichen, buigen

Hun takken als welkome armen

En verwarmen de koude novembernacht


En nemen haar eerste huilen

Op in hun bladeren, in hun aderen

Waarin haar stem zich de volgende

Jaren nestelen zal. Het is geen kind zoals

Alle anderen. En ja de bomen weten dat al.


Daar Boven op de berg

-en dat is niet erg-

Leven ze alleen met hun drietjes

In de herberg Tussen de bomen, het hoge gras

En vergeet-me-nietjes.


Moona Muze is als lente

Bloeit en groeit uit tot een contente meid

Die zich in niets onderscheidt

Van enig ander kind dat in alle vrijheid

De weg naar zichzelf zoekt en die ook vindt.

Ze leert zichzelf lezen en ontdekt

Wat mensen liefhebben en hoe ze vrezen

Door fout te kiezen dat liefhebben ook weer te verliezen.


Gezeten tussen de bomen leest ze hen voor

En de bomen zijn één en al oor voor de verhalen

Die hen laten dwalen naar waar ze zelf nooit kunnen komen.

De treurwilg laat zijn takken dan altijd wat dieper zakken en

De sterke berk vraagt steeds weer naar dat liedje

Over die gekke jongen met zijn boek vol zilverwerk.


En op hun beurt vertellen de bomen haar

wat de wind brengt vanuit het warme zuiden

en welke nieuwe geluiden de wereld in brand zetten

of de mensen beletten zorg voor zichzelf te dragen.

Want, zoals ooit een man zong, geeft de wind

antwoord op alle vragen.


Zo luistert Moona Muze gans haar jonge leven

Dankzij een uitzonderlijk gift  haar gegeven

naar het fluisteren van de bladeren.


Maar nu bij het naderen van haar 12de verjaardag

Wil ze op zoek naar de wereld die ze nog nooit zag.

Wil ze de berg en de bomen verlaten want door te

Praten met bomen zijn nog nooit dromen uitgekomen.

En bovenal lokt het dal.


Ze vertelt het haar ouders

Die met hun hoofd wat dieper tussen schouders

Aanhoren hoe hun kind dat in hun ogen nog maar net lijkt

Geboren alweer vraagt om extra los te laten. Haar ouders

Zijn ook maar mensen die vergaten dat er zonder

Weggaan geen thuiskomen bestaat. 

En Moona Muze,

Zoals ik het zie de meest wijze van de drie, geeft hen een goede raad.

Ik wil dat als je me mist dat je dan met de bomen praat.

Zij zullen me vinden waar ik ook ben. We zijn met de wind

Verbonden en ik ben een van hen.


Dan knipoogt ze nog een keer naar die bomen

En terwijl bij de ouders de tranen al stromen

Hoort ze in het ruisen van de berk.

Ga maar Moona Muze, geloof in jezelf

Want je hart is groot en je wortels zijn sterk.

zaterdag 2 juni 2018

De storm

1.

De avond struikelt 
over de dag 
en valt zoals verwacht
 in de armen van de nacht. 
De zon zindert nog even na
 in de bakstenen muren 
en de huid van de mensen 
die wensen dat hun zomer
 blijft duren. 
Maar in de lucht pakken wolken 
samen als watten vol water
 die later open zullen spatten
 en rivieren doen kolken. 
Een man sluit de ramen, 
denkt aan de namen 
van hen die die ene nacht 
nooit meer te boven kwamen. 
Een traan volgt 
de rimpels in zijn gelaat, 
gelooid door weer en wind 
en verdriet zo kwistig gestrooid 
dat het in beide ogen 
te lezen staat. 
Hij zucht de warmte uit zijn mond,
  het lagedrukgebied uit zijn hart 
en aanschouwt de lucht 
die woest vervormt en stilaan klaar
 is voor de start. 
Samen met een voorgevoel 
zakt hij in zijn schommelstoel en staart. 
Hoopt dat de hemel 
tegen beter weten in 
alsnog open klaart.

2.

De man ontdoet zich van zijn laarzen, 
ontsteekt kaarsen en luistert. 
Iets huist er in zijn borst en wil eruit. 
Voorlopig gelukkig nog 
zonder geluid. Buiten wacht 
een jong meisje op de genadige regen 
als de zegen Gods 
wanneer plots de lucht kraakt 
en een wolk breekt. 
Het meisje smaakt 
het genot te worden doorweekt
 en overspoeld door overvloed 
die enkel voor haar lijkt bedoelt. 
Ze likt de druppels 
 van haar lippen, 
laat haar voeten 
uit haar schoenen glippen 
en danst. Walst van plas tot plas
 en beseft veel te laat pas
 hoe het genot haar blik 
op de zaak vervalst. 
De hele hemel lijkt nu te breken, 
vult de beken tot het water 
hen aan de lippen staat 
en extase bij het meisje
 in angst omslaat. 
Ze huilt en rent, 
neemt een weg 
die ze niet kent 
in de hoop dat daar 
de redding schuilt. 
Verderop is de man 
achter zijn raam 
recht gaan staan en voelt: 
er komt, alweer, een meisje aan. 
In zijn borst breekt uit zijn hart 
vanonder een korst 
een oude pijn naar buiten. 
Een pijn die zich op laat sluiten 
tot een meisje om hulp vraagt 
en zo de oude wonde
 weer open knaagt. 
Bij de volgende bliksemschicht 
trekt een grimas
 over zijn aangezicht en 
zucht hij zacht: 
Ik wil dat dit voor altijd stopt. 
Hij wacht en wacht. Dan wordt 
onder hem op de deur geklopt.

maandag 9 april 2018

De boom en het kind


1. 
Een boom staat loom
 te wiegen in de schaduw
 van zijn buur. De kruin schuin
 tegen vliegen en het 
hete middaguur. 
Zijn wortels worstelen 
zacht, ze zoeken water
 in de grond. Maar zoals 
 hij had verwacht, levert
 dit slechts een droge mond.
 Plots valt de laatste wind
 als een vogel uit zijn takken
 wanneer een huilend kind
 zijn stam weet beet te pakken
 en zo zonder woorden zegt
 hou me, hou me, 
alsjeblieft even recht.

2.

De boom kromt zijn lover
 als armen om het kind.
 Iets vloeit in hen over
 dat binnenin verbindt.
 De tranen worden water,
 een moesson lang verlangd.
 De door droogte geslagen krater
 wordt vrijelijk volgetankt.
 Het bos recht vol verbazing
 de fel geplaagde rug.
 Ontwaakt uit haar verdwazing.
 Wie bracht het leven hier terug?
 Leeg gehuild valt het kind
 aan de voet in een bodemloze slaap.
 De boom weet niet wat hij moet 
met de komst van deze knaap.
 Maar zijn wortels schrapen bladeren
 tot een warm welkom bed
 Zijn takken zoemen zacht 
doorheen de nacht: 
een jongen heeft ons gered.