Boven op de berg
Staan voor herberg ‘Het verlangen’
Een man en een vrouw
Met tranen op hun wangen
En geluk in hun handen
Dat daar na al te vele
En al te lange nachten van wachten
eindelijk wist in te belanden.
Het geluk, een kind,
Dat bij het geboren worden
Een nieuwe wereld vindt
Kijkt haar beide ouders aan
En bij het milde en heldere licht van de maan
Geven zij haar de naam
waarmee
Zij De nieuwe wereld die wacht
Tegemoet kan gaan.
Moona Muze met een zachte zucht er achteraan.
Maar die zucht vlucht
Mee met de wind
En vertelt de bomen rondom
Over het kind dat herberg Het verlangen
Na jaren van ongeduld omtovert tot
Tot herberg vervuld.
En de bomen juichen, buigen
Hun takken als welkome armen
En verwarmen de koude novembernacht
En nemen haar eerste huilen
Op in hun bladeren, in hun aderen
Waarin haar stem zich de volgende
Jaren nestelen zal. Het is geen kind zoals
Alle anderen. En ja de bomen weten dat al.
Daar Boven op de berg
-en dat is niet erg-
Leven ze alleen met hun drietjes
In de herberg Tussen de bomen, het hoge gras
En vergeet-me-nietjes.
Moona Muze is als lente
Bloeit en groeit uit tot een contente meid
Die zich in niets onderscheidt
Van enig ander kind dat in alle vrijheid
De weg naar zichzelf zoekt en die ook vindt.
Ze leert zichzelf lezen en ontdekt
Wat mensen liefhebben en hoe ze vrezen
Door fout te kiezen dat liefhebben ook weer te verliezen.
Gezeten tussen de bomen leest ze hen voor
En de bomen zijn één en al oor voor de verhalen
Die hen laten dwalen naar waar ze zelf nooit kunnen komen.
De treurwilg laat zijn takken dan altijd wat dieper zakken
en
De sterke berk vraagt steeds weer naar dat liedje
Over die gekke jongen met zijn boek vol zilverwerk.
En op hun beurt vertellen de bomen haar
wat de wind brengt vanuit het warme zuiden
en welke nieuwe geluiden de wereld in brand zetten
of de mensen beletten zorg voor zichzelf te dragen.
Want, zoals ooit een man zong, geeft de wind
antwoord op alle vragen.
Zo luistert Moona Muze gans haar jonge leven
Dankzij een uitzonderlijk gift haar gegeven
naar het fluisteren van de bladeren.
Maar nu bij het naderen van haar 12de verjaardag
Wil ze op zoek naar de wereld die ze nog nooit zag.
Wil ze de berg en de bomen verlaten want door te
Praten met bomen zijn nog nooit dromen uitgekomen.
En bovenal lokt het dal.
Ze vertelt het haar ouders
Die met hun hoofd wat dieper tussen schouders
Aanhoren hoe hun kind dat in hun ogen nog maar net lijkt
Geboren alweer vraagt om extra los te laten. Haar ouders
Zijn ook maar mensen die vergaten dat er zonder
Weggaan geen thuiskomen bestaat.
En Moona Muze,
Zoals ik het zie de meest wijze van de drie, geeft hen een
goede raad.
Ik wil dat als je me mist dat je dan met de bomen praat.
Zij zullen me vinden waar ik ook ben. We zijn met de wind
Verbonden en ik ben een van hen.
Dan knipoogt ze nog een keer naar die bomen
En terwijl bij de ouders de tranen al stromen
Hoort ze in het ruisen van de berk.
Ga maar Moona Muze, geloof in jezelf
Want je hart is groot en je wortels zijn sterk.